Jip! Jip!’
Ik sta een meter rechts van een roepende man, in een menigte die vijftig meter voor de finish de sportieve hardlopers opwacht. Door een blessure kan ik dit jaar niet meedoen aan de Dam tot Damloop, maar natuurlijk moedig ik mijn dochter aan. Dus ben ik alsnog in Zaandam te vinden.
Ik volg de blik van de roepende man en zie in de snelheid nog net zijn circa dertig jaar jongere versie. De jongen kijkt niet op en rent door naar de lonkende eindstreep. De man laat de bos bloemen in zijn handen langzaam zakken. Ik kijk naar zijn ogen, zacht van trots. Een glimmende lach om zijn mond als hij zich van de dranghekken wegwurmt om zijn Jip op te zoeken.
Als ik me weer naar de hardlopers omdraai, zie ik drie mannen van rond de zestig hand in hand de laatste meters afleggen. Mensen houden spandoeken voor goede doelen omhoog en klappen op commando van de omroeper, die af en toe een rij namen voorleest van op de buiken gespelde startnummers. Even later valt mijn oog op een klein meisje dat haar moeder een zelfgemaakt kartonnen hart toesteekt net voorbij de finish. De moeder buigt zich, nog hijgend, naar haar kind en lacht breed, uitgeput en gelukkig tegelijk.
De wereld verhardt en versnelt, en we vergeten soms om naar elkaar om te kijken. Maar als je je blik richt op die kleine gebaren van verbondenheid, zie je dat er altijd zaadjes worden geplant. Stil, maar met groot effect.